Figuren
In de wiskunde gaat het over getallen en figuren.
Voorbeelden van vlakke figuren zijn vierkanten en driehoeken.
Voorbeelden van ruimtefiguren zijn kubussen en piramides.
Zulke figuren teken je met potlood en geodriehoek.
Vierkant:
Punten geef je aan met hoofdletters.
Elke vierkant heeft vier zijden.
Rechthoek:
Een hoek van 90° is een rechte hoek.
Een rechte hoek is een hoek met 4 rechte hoeken.
Diagonalen:
In de figuur hiernaast zie je de vijfhoek ABCDE.
Verbind je twee hoekpunten met elkaar, dan zijn er twee mogelijkheden:
Of je krijgt een zijde zoals CD of een diagonaal zoals AC of B.
Een rechthoek heeft twee diagonalen. In rechthoek PQRS zijn dat diagonaal PR en diagonaal QS
Cirkel:
Elk punt van de cirkel ligt even ver van het middelpunt.
Θ(m,2cm) is de cirkel met middelpunt m en straal 2cm.
Θ(A,AB) is de cirkel met middelpunt a waarvan de straal het lijnstuk AB is.